Keizer Jozef II vaardigt een edict uit die verbied om nog in een overdekt gebedshuis begraven te worden. Ook de kerkhoven, letterlijk de 'hof' rond de kerk mag in de steden niet meer gebruikt worden vanaf 1 november.
Door het besluit moeten de drie kerkhoven rond de kerken verdwijnen en zal de stad een stuk grond aankopen langs de Deken De Bolaan en de Rekhofstraat.
De oppervlakte van het kerkhof rond de drie kerken in Poperinge is volgende:
St. Janskerkhof 182 roeden
St Bertinuskerkhof 134 roeden
O.L.V kerkhof 122 roeden
De 8060 inwoners in 1784 zijn te situeren als volgt:
St. bertinus telt 3190 inwoners
O.L.Vrouw telt 2635 inwoners
St. Jan telt 2235 inwoners
Een plan van landmeter Oscar Fiers toont de kerkhoven.
{slider title="notities Oscar Fiers"}
{slider title="transcriptie Oscar Fiers"}
pagina 1
De oppervlakte der kerkhoven in 1784 staat geboekt:
St Janskerkhof 182 Roeden 8 1/2
St Bertinuskerkhof 134 Roeden 3.
0.L.V.kerkhof 122 Roeden 5 1/2.
Samen 439 Roeden.
Men neme hier in acht dat de bevolking van Poperinghe ten dien
tijde maar 8060 inwoners bedroeg, verdeeld als volgt:
5060 inwoners
St Bertinus 3 190 (waarvan 2400 in stad)
O.L.VROUW 2 635 (waarvan 927 in stad)
St Jan 2235 (waarvan 892 in stad)
Den 26 Juni 1754 gaf Keizer Joseph II, toenmalige Vorst van ons
land, een edikt waarbij in het toekomende niemand van welken staat,
conditie, rang of waardigheid het mocht wezen,'t zij wereldlijke
of geestelijke persoon,van het een of het ander geslacht nog
mocht begraven worden in eene kerk, kapel, bidplaats of ander
bedekt gebouw, 't zij in de steden of daar buiten. Bovendien was het
na den 1 November van hetzelve jaar verboden iemand ter aarde te
bestellen op de kerkhoven of andere plaatsen, gelegen in de steden
of dorpen.
Er moesten buiten den omtrek der steden of dorpen nieuwe doodenakkers
gemaakt worden, in dewelke het alleen geoorloofd was te
begraven. Een kerkhof kon volstaan voor verschillende parochien
in stad; plaats en grootte diende door het Magistraat bepaald
volgens de ligging en de bevolking der gemeente. Bevolen werd den
doodenakker te ommuren,een kruis er op te planten en een huis
voor den grafmaker. Er moest gezorgd voor een overdekten wagen
om de lijken te vervoeren “ ‘s avonds of ’s morgens vroeg”, en
voor eene kapelle, bidplaats of lijkkamer om de dooden te bewaren
tot zij naar het kerkhof gebracht werden. De oude kerkhoven
moesten verkocht worden om met de opbrengst den nieuwen Godsakker
te betalen.
Het Poperinghe Magistraat poogde eerst aan het edikt te ontkomen
en vroeg inlichtingen aan de Stadsbesturen van Nieuwpoort;Waasten,
Wervik en Mesen. Nieuwpoort antwoorde dat de stad het edikt
moest ten uitvoer brengen. De drie andere steden lieten weten dat
ze de toelating hadden bekomen om hun oud kerkhof voort te ge-
bruiken,daar het ommuurd was en niet binnen het beluik der stad lag.
Het Magistraat van Poperinghe koos dan voor den nieuwen
doodenakker een stuk land toebehoorende aan DURAND van Steenvoorde
gebruikt door Jan-Baptiste DE CHERF. 't Was een hommelhof: vandaar
de oude Poperingsche spreuk wanneer iemand stervensziek is
“Ze gaan hem allichte dragen naar Cherf's hommelhof! “.
De stad verlangde enkel een stuk met het huis erop staande
ongeveer 250 Roeden groot en geschat op 323 ponden groot Vlaamsch
maar den eigenaar teekende verzet aan tegen den prijs, zeggende
dat de overblijvende grond door zijne kleine uitgestrektheid
sterk in waarde zou dalen. Wellicht werd toen geheel de akker
gekocht want wij weten uit het stadsarchief dat het nieuw kerkhof
529 roeden groot was.
Bertin Vylet bouwde de muren. Kruis en ijzeren barieren werden
geleverd door Frans Parsys en de lanteern voor het kruis door
Pieter de Grave. Het huis dat reeds op den akker stond en nu voor
den putmaker zou dienen, werd hersteld door Frans de SOUTTER.
Het maken van een een lijkwagen werd door Matthey Bauden geschat
{/sliders}